Collectieve schuld?
Persoonlijke Verantwoordelijkeheid!
Peter Bronsveld
Voor het laatste nummer van Kracht van Omhoog kwam er nog een allerlaatste artikel van Peters hand uit zijn computer te voorschijn. Al vaak had hij het probleem van de collectieve schuld onder ons ter sprake gebracht. Toen in mei 1995 herhaaldelijk het falen van de Nederlanders ten opzichte van hun Joodse landgenoten aan de orde kwam, werd hij opnieuw bepaald bij de onjuistheid van deze stelling.
Het artikel dat Peter in die dagen schreef, verdween in zijn computer en dook pas onlangs weer op. Hoewel er sindsdien al heel wat maanden verstreken zijn, willen wij onze lezers zijn ideeën over dit onderwerp niet onthouden. Veel mensen worden door de gedachte van collectieve schuld — op welk terrein dan ook — met een groot schuldcomplex opgezadeld.
Er bestaan bijbelse gronden waaruit blijkt dat je niet op die manier moet denken. Bovendien toont Peter aan dat je met deze denkwijze zelf de basis legt voor datgene wat je juist tracht te bestrijden: discriminatie van volken en rassen.
Van onder haar breedgerande hoed kwam koningin Beatrix het op haar laatste Israël-trip in het Knesset vertellen: Nederlanders hadden het in de oorlog tegenover hun Joodse landgenoten best wat beter kunnen doen. Een beetje meer betrokkenheid, een beetje meer verzet… en heel wat meer Joden waren aan Hitlers gaskamers ontkomen!
Een breed gebaar van onze vorstin, daar in het Israëlische parlement. Zo’n generaliserende uitspraak mag daar best eens worden gedaan. Een hoffelijke geste als deze doet het goed. De gastheren van dat moment zullen voor deze vorstelijke ontboezeming zeker waardering hebben gehad.
Het was de tijd — exact een halve eeuw na het einde van de nazi-nachtmerrie — en de plaats (juist tegenover de Israëlische volksvertegenwoordiging) om dergelijke uitspraken te doen. En zij was er de aangewezen persoon voor. Niet als Beatrix, maar als vorstin der Nederlanden. Als zij het Joodse volk langs deze sympathieke weg wil laten weten dat ‘wij Nederlanders’ met zo’n verleden niet al te borstklopperig willen zijn, dan moet iedereen dat kunnen accepteren. De Israëliërs daar, maar ook wij hier.
Wat onze koningin in haar keurig gearticuleerde Engels deed, hoeft dan ook niet uitvoerig op waarheidsgehalte te worden getoetst. Zelfs al zou het één en ander niet in alle details feitelijk zo zijn als zij in het Knesset deed voorkomen, dan nog… Iedereen moet beseffen dat haar woorden symbolisch bedoeld waren. Ze wilden een teneur weergeven, een algemeen gevoelen, een opstelling.
Maar neen! Wie schetst onze verbazing als alle vaderlandse media zich onmiddellijk op de uitspraken van onze vorstin werpen? Dagbladen, magazines, radio en tv beginnen op volle toeren te draaien en meten het één en ander breed uit. Politici, met minister-president Wim Kok voorop, maatschappelijke prominenten, predikanten, verzetsstrijders en historici — ze krijgen allemaal de ruimte hun woordje te doen. En ze pakken het hoofd voor hoofd bloedserieus aan.
Kleeft er bloed aan onze vaderlandse handen? Zijn we met z’n allen, de vorige generaties maar ook de huidige, vijftig jaar na dato nog steeds — door wat we deden (de collaborateur) of door wat we niet deden (de passieve lafaards) – mede verantwoordelijk voor de Holocaust? Staan we anno 1995 nog steeds in het krijt bij het Joodse volk?
Welnu, laten we eens een bescheiden poging doen onze stem — na jaren zwijgen over dit soort zaken — ook maar eens in het koor van opinies te laten meeklinken. Waarom niet? Elke Nederlander wordt geacht een eigen mening te hebben, naar blijkt!
Veel wordt duidelijker wanneer we het probleem wat persoonlijker maken. Daar is enige moed voor nodig, maar toch… Bijvoorbeeld: moeten wij Beatrix die ten tijde van het drama als jong meisje in de tuin van haar veilige villa in Canada ronddartelde, op het één en ander aanspreken? Lijkt me wat onheus tegenover zo’n sympathieke vrouw!
Moeten ook de generaties ná de oorlog worden aangeklaagd? Dat is wel heel onredelijk tegenover alle jongeren van nu. Waar hadden zíj weet van? Laat staan, waar hadden zij deel aan?
Concreter: moet het álle vaders en grootvaders worden aangewreven dat ze alle ellende hebben laten plaatsvinden en hun Joodse landgenoten in hun sores lieten ondergaan? Uiteraard niet! De kille, statistische gegevens over de vaderlandse onmacht om méér van onze Joodse landgenoten te beschermen tegen een wisse verderf, zijn te ongenuanceerd. Door sommigen werd veel — misschien zelfs té veel — voor hen gedaan; ze betaalden soms met hun eigen leven. Anderen deden vanuit de mogelijkheden van dat moment wat ze konden. Weer anderen vluchtten laf voor enige persoonlijke verantwoordelijkheid, of collaboreerden zelfs vrijwillig met de vijand.
Vanwaar nu deze oproep tot collectieve schuldbesef tijdens de viering van de vijftigste mei? We wagen ons aan een antwoord. Het is wellicht een weinig populair antwoord, maar het is bedoeld voor (broederlijke!) discussie. Mogelijk de moeite waard om te overwegen!
Sinds de vorige generatie wordt gezegd dat het Nederlandse volk geseculariseerd is, dat de ‘christelijke’ politiek ontzuild. De zwaarwichtige discussies die nu losbarsten, geven echter aan dat dit schone schijn is. We zijn — ik weet dat ik nu generaliseer, en dat dit vanuit mijn persoonlijke optiek eigenlijk niet kan — voor het grootste deel toch nog een diep religieus, reformatorisch volk. Nog steeds voelen we ons belaagd door het Grote Schuldgevoel dat van generatie op generatie ons werd ingeprent.
Nog steeds worstelen we met het onhygiënische, geestelijke dilemma dat psychologe Aleid Schilder (verwant aan dé strijdbare Schilder van weleer) zo waarheidsgetrouw beschrijft in haar boekje: ‘Hulpeloos, maar schuldig’. Behorend tot het Adamitische ras zouden we allemaal worstelen met genetisch overgebrachte erfzonde, erfsmet en erfschuld. Of we het nu willen of niet, we zijn er van de wieg tot het graf mee behept.
En we worden door de Heere ter verantwoording geroepen, alleen al omdat we tot een bepaald ras behoren. Zonder er zelf om gevraagd te hebben, staan we schuldig voor God. Niet in de eerste plaats om onze eigen daden, maar om die van onze stamvader. Ziedaar, een onoplosbaar racistisch dilemma! En nog wel gericht tegen ons eigen ras.
Wie nu de uitspraken van onze koningin vanuit dit soort theologische optiek — onbewust wellicht — doortrekt, maakt zich onherroepelijk schuldig aan een kwaad dat men juist wil bestrijden.
Als wij Nederlanders collectief — de generatie die de oorlog meemaakte én alle naoorlogse landgenoten — als medeschuldigen van de Holocaust aan de schandpaal moeten nagelen, openen we de sluizen voor allerlei andere ‘racistische’ ideologische stromingen die we juist willen verwerpen!
Dan openen we deuren voor vooroordelen die collectieve en overgeërfde smet en schuld van het andere ras of volk hoog in het vaandel hebben staan, ‘heilig overtuigd’ als we zijn van onze eigen superioriteit. Dan mogen blanken als koloniale uitbuiters worden geboekstaafd, nikkers als onzindelijk, Latino’s als onbetrouwbaar, en Joden als slimme sjacheraars.
Dan zouden Hitler en Göbbels toch gelijk hebben kunnen krijgen toen ze onze Joodse medemensen labelden als ‘Untermensen’, die men als een plaag dient uit te roeien.
Goddank is de werkelijkheid anders! Geen enkel volk kan ter verantwoording worden geroepen voor wat het collectief heet te zijn, voor wat het ooit in vorige generaties heeft gedaan, of juist nagelaten zou hebben te doen. Onze Joodse medemensen in ons land niet, maar ook wij, overige Nederlanders, niet!
Iedere generatie, maar ook ieder mensenkind afzonderlijk, is verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Dat was reeds de boodschap van het Oude Testament. Dat is ook zeker de gedachtewereld van de Nieuwe Bedeling. De profeet Jeremia wees al op een nieuwe heilstijd — het Nieuwe Verbond — dat met de komst van Jezus zou worden ingeluid.
Had de Jood met zijn soms collectieve boetedoeningen geen zicht op de actualiteit van dit profetenwoord vanuit het hart van God, dan zou in het Nieuwe Verbond dit godsbesef wél in al zijn helderheid doorbreken. „De mensen zullen niet langer het gezegde ‘de kinderen betalen voor de zonden van hun vaders’ gebruiken, want iedereen zal voor zijn eigen zonden sterven; ieder moet voor zijn eigen zonden boeten” (Jeremia 31:29). Zo stelt het Boek het, wat losjes vertaald in hedendaagse termen.
De inmiddels verouderde Nieuwe Vertaling geeft het bloemrijke Joodse gezegde weer. Zij spreekt van vaders die zich aan overmatig drankgebruik te buiten gaan, en van hun nakroost dat door deze zonde lijkt te worden bezocht. Door een geheime genetische mutatie zouden de tandjes van de baby’s plotseling ‘slee’ zijn geworden — stroef, bot, wrang. De drinkers ruïneren met hun slecht drinkgedrag blijkbaar niet alleen hun eigen gebit, maar dat van hun nakroost… Natuurlijk onzin! Zo’n genetische mutatie doet zich eenvoudigweg niet voor — zelfs de meest doorwinterde Darwinist gelooft daar niet meer in, althans niet in deze tijd.
De zin van de les is echter duidelijk: het is een correctie op een misverstand dat voor de mens zelf uitermate pijnlijk is. Het is een noodkreet vanuit het hart van God, die er (toen al!) heel anders over dacht.
De les zelf is even kristalhelder: het moet voor elk weldenkend mens onaanvaardbaar zijn dat kinderen boeten voor de zonde van hun ouders. Niet – tegenover God – in geestelijk opzicht, en evenmin – tegenover de medemens – in moreel opzicht, kan iemand ooit verantwoordelijk worden gesteld voor de daden van een ander.
Wat pathetisch dan, als rond de viering van een halve eeuw bevrijding in een tv-programma de zoon van een bekende NSB-leider — diens naam ben ik even kwijt – wordt opgeroepen. De man wordt geconfronteerd met een aantal voormalige dwangarbeiders. Jarenlang werden deze oude mannen – destijds in de kracht van hun leven – gedwongen onder de meest bizarre omstandigheden voor de Duitsers slavenwerk te doen in de oorlogsindustrie.
Tientallen bombardementen kregen ze over zich heen. Hun beste kameraden zagen ze omkomen, terwijl zij zelf met weinigen gespaard bleven. De huidige psychische en fysieke nood van deze mensen is dan ook heel begrijpelijk. Dit kan slechts deernis oproepen. Maar wat een frustraties, vooral bij één van hen! „Ik zou niet eens bij u in dit programma moeten zitten…”, wordt eruit gespuwd. Het lijkt er zelfs op dat deze man de NSB-zoon bijna te lijf zou willen gaan.
Dit is tragisch. Hier wordt een zoon verantwoordelijk gehouden voor de misdaden (welke eigenlijk?) van zijn vader. Hier wordt het waanidee van collectieve schuld in al zijn ellendige gevolgen voor de camera zichtbaar gemaakt.
Interessant was de bijdrage die de doorgaans (te) progressieve NCRV in dit verband leverde. De producers lieten eindelijk weer eens hun oer-calvinistische hart meespreken, toen ze een tiental Joden bij elkaar haalden — om een algemene uitspraak over hun medelanders van na de oorlog te vellen, leek het wel.
Hoofd voor hoofd legden deze mensen getuigenissen af over hoe moeilijk dezen het hen destijds maakten — niemand uitgezonderd. Hoe ze, nauwelijks aan de dood ontsnapt, gediscrimineerd werden bij hun terugkeer uit de Duitse concentratiekampen. Hoe ze bij huisvestingsproblemen soms voorrang moesten geven aan ‘gerehabiliteerde’ NSB-ers. Hoe men zich aan de toevertrouwde spulletjes vergrepen bleek te hebben, en deze niet meer wilde teruggeven. Hoe ze hun eigen tapijten bij ‘vrienden en buren’ in de huiskamer zagen liggen en hoe die er bleven liggen, ondanks alle gesoebat om recht. Hoe de vrouw des huizes zonder gêne in gestolen kleding voor de deur verscheen, en men vervolgens zonder discussie de deur voor de neus werd dichtgesmeten…
Een boeiend programma, dat wel. Zelden heb ik een aardiger, geestrijker stel mensen voor de camera bij elkaar gezien. Ontroerend te horen hoe de meesten van hen al die ellende met hun volksgenoten van vijftig jaar terug toch nog wisten te relativeren. En hoe menigeen tussen de regels door een positieve boodschap trachtte uit te dragen. Een boodschap van vergeving en hoop voor deze en de komende generaties.
Wat me evenwel stoorde, was de keuze van de NCRV. Wellicht onder het oer-reformatorische motto ‘Zijn wij niet allen zondaars?’ wisten de producers slechts mensen met nare ervaringen bij elkaar te brengen. Daar klopt weinig van. Alleen al statistisch gezien werd hier de werkelijkheid op een geweldige manier geweld aangedaan!
Waren álle Nederlanders in die dagen zo? Het antwoord moet natuurlijk ontkennend luiden. Daarover is weinig discussie mogelijk. Ik weet het van dichtbij: thuis ontfermden vader en moeder — met grote risico’s voor hun gezinnetje met drie kleuters, waaronder mijn persoontje — zich over Joodse medemensen, en zorgden jarenlang gewetensvol voor de toevertrouwde – uiterst waardevolle! – spullen. Had de NCRV niet één zo’n voorbeeld in dat panel kunnen zetten?
Kortom: mogen we allemaal, op grond van ons behoren tot ras, volk of religie, over één kam worden geschoren? Moeten we ons collectief schuldig voelen? Het enige antwoord lijkt ons een ongenuanceerd ‘neen’ te zijn. Een ieder zal op zijn eigen daden beoordeeld moeten worden.
Geen collectieve schuld dus, maar persoonlijke verantwoordelijkheid! Dit bijbelse principe is niet alleen van toepassing op onze houding wat betreft schuldvragen rond de Holocaust, maar op álle aspecten van ons bestaan. We zullen er als bijbelgetrouwe gelovigen mee moeten — en mógen — leven!